Nieuwsbrief voor overheden
De gemeente Heemskerk heeft in 2014 gesprekken gevoerd met een bouwbedrijf over de verkoop en ontwikkeling van een perceel. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat tussen de gemeente en het bouwbedrijf op 19 december 2017 een koopovereenkomst is gesloten. In de koopovereenkomst is onder meer overeengekomen dat de juridische levering van het perceel plaatsvindt op het moment dat een omgevingsvergunning is verleend voor de ontwikkeling van het perceel.
Op 29 december 2017 heeft het bouwbedrijf een omgevingsvergunning aangevraagd bij de gemeente. De omgevingsvergunning is op 23 april 2019 verleend, maar het perceel kon toen nog niet geleverd worden. Omwonenden hadden immers een bestuursrechtelijk traject gestart tegen de omgevingsvergunning, waardoor de omgevingsvergunning pas na een uitspraak van de Afdeling op 4 mei 2022 (circa vier jaar na dato) onherroepelijk was geworden. Nadat de omgevingsvergunning onherroepelijk was geworden, kon de gemeente het perceel op basis van de koopovereenkomst aan het bouwbedrijf leveren.
Voor de levering van het perceel was vereist dat de gemeente (het voornemen van de) levering conform de criteria van het Didam-arrest publiceerde. Het Didam-arrest was immers inmiddels (op 26 november 2021) gewezen.
In de publicatie motiveerde de gemeente de levering van het perceel – kort gezegd – met de argumenten:
1) dat reeds in 2017 een koopovereenkomst is gesloten; en
2) het bouwbedrijf inmiddels aanzienlijke investeringen heeft gedaan om het project te kunnen realiseren.
Eiser – een van de omwonenden die het bestuursrechtelijke traject was gestart – was naar aanleiding van de publicatie een kort geding gestart. Eiser vorderde (samengevat) dat het de gemeente werd verboden het perceel te leveren zonder voorafgaande openbare selectieprocedure. Eiser beriep zich hierbij op het Didam-arrest.
De voorzieningenrechter van rechtbank Noord-Holland volgde eiser hier echter niet in.
Opmerkelijk is allereerst dat de voorzieningenrechter de vorderingen van eiser verstrekkend achtte. Volgens de voorzieningenrechter kon de gemeente bij de koopovereenkomst in 2017 nog geen rekening houden met de criteria van het Didam-arrest. De koopovereenkomst was volgens de voorzieningenrechter in goede trouw gesloten. Dit oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland staat lijnrecht tegenover het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 18 maart 2022. Daarin oordeelde de voorzieningenrechter immers dat het Didam-arrest een invulling is van bestaand recht (zie voor een uitgebreidere uitleg onze nieuwsbrief van september 2022).
Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland:
“De gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel kan de vordering alleen dragen als de overeenkomst strijdig geoordeeld moet worden met de goede zeden of openbare orde en op grond van artikel 3:40 BW nietig is. Handelen door een overheidslichaam in strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot dat rechtsgevolg leiden, maar daarvoor is wel een gekwalificeerde schending nodig. Die doet zich hier om de navolgende redenen niet voor.”
Kortom, volgens de voorzieningenrechter kunnen bestaande overeenkomsten (dus overeenkomsten gesloten vóór het Didam-arrest) in principe niet aangetast worden zonder een gekwalificeerde schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
De voorzieningenrechter kwam tot de conclusie dat in deze procedure sprake was van een conflict tussen het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht en op goede gronden had gekozen voor nakoming van de koopovereenkomst van 19 december 2019. Dit hing onder meer samen met het feit dat 1) eiser zich als enige gegadigde zich had gemeld, en 2) eiser niet (voldoende) had aangetoond dat hij als serieuze gegadigde in aanmerking kwam voor de verkoop.
Concluderend was in deze zaak geen sprake van een gekwalificeerde schending van het gelijkheidsbeginsel door de gemeente Heemskerk. De gemeente had niet in strijd gehandeld met het Didam-arrest. De vorderingen van eiser werden niet toegewezen.
Vzr. rechtbank Noord-Holland 20 oktober 2022, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBNHO:2022:9333
Door Dorrith Bennaars