Nieuwsbrief voor overheden

In 1959 wordt door du Pont een drietal chemische fabrieken gebouwd in het Drechtsteden gebied. Deze fabrieken stootten verontreinigende stoffen uit. De gemeenten in het Drechtsteden gebied stellen vervolgens de exploitant van deze fabriek aansprakelijk. De uitstoot van PFOA en van GenX-stoffen heeft vanaf 1967 tot 2012 respectievelijk vanaf 2012 geleid tot verontreiniging van percelen die eigendom zijn van de gemeenten en bovendien van de leefomgeving van de inwoners van de gemeenten, gezien de milieu- en gezondheidsrisico’s. Volgens de gemeenten is du Pont c.q. haar rechtsopvolger/de exploitant aansprakelijk op grond van art. 6:175 BW; dat is de aansprakelijkheid voor verontreinigende stoffen.

De exploitant voert aan dat de gemeenten geen eigen belang hebben bij hun vorderingen; het doel van de procedure lijkt vooral te zijn om op te komen voor het gezondheidsbelang van de inwoners. De rechtbank geeft toe dat de door de gemeenten gegeven voorbeelden meer op het algemeen belang lijken te slaan dan op het eigen belang, maar beslist dat de gemeenten in elk geval ontvankelijk zijn in hun vordering voor zover het gaat om veroorzaakte bodemverontreiniging van percelen die eigendom zijn van de gemeenten.

De exploitant voert aan dat de risico’s van PFOA al vanaf 2002 van algemene bekendheid waren en dat daarom de vordering van de gemeenten zijn verjaard. De rechtbank overweegt dat het er om gaat of de gemeenten zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon met voldoende zekerheid bekend waren. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat onderzoek is gedaan naar de eventuele aanwezigheid van PFOA in de bodem en het grondwater dat tot het grondgebied van de gemeenten behoort; er is ook niet specifiek onderzoek gedaan naar de bodem en het grondwater rondom de drie fabrieken. De gemeenten wisten dus niet al in 2002 dat er verontreiniging was van hun eigendom. Het beroep op verjaring wordt verworpen.

De gemeenten stoelen hun aansprakelijkheid op art. 6:175 BW. Dat artikel is echter pas op 1 februari 1995 in werking getreden. Het overgangsrecht bepaalt dat dit artikel niet van toepassing is, indien de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden vóór de datum van inwerkingtreding. Op de verontreiniging als gevolg van GenX-stoffen is het artikel dus rechtstreeks van toepassing. Voor wat betreft PFOA overweegt de rechtbank dat het overgangsrecht niet expliciet voorziet in een regeling van voortdurende verontreiniging die zich uitstrekt over een periode voor en na datum van inwerkingtreding. De stelling van de gemeenten dat bij een voortdurende emissie het moment van beëindiging zou moeten worden aangemerkt als de schadeveroorzakende gebeurtenis, is niet redelijk. Met een beroep op de rechtsgelijkheid ten opzichte van bedrijven die vanaf 1 februari 1995 of een latere datum verontreinigende stoffen emitteren beslist de rechtbank dat de vóór 1 februari 1995 ontstane verontreiniging niet valt onder de reikwijdte van art. 6:175 BW en de daarna ontstane verontreiniging wel. Dat leidt dus tot een gedeeltelijke aansprakelijkheid.

Er zal moeten worden voort geprocedeerd om de hoogte van de schadevergoeding te bepalen.

Deze uitspraak biedt een mooi voorbeeld van milieuaansprakelijkheid van bedrijven, ook jegens overheden. Overigens kan een overheid dan wel niet een vordering instellen ter bescherming van het algemeen belang, maar een overheid kan wel op grond van artikel 3:305 BW een rechtsvordering instellen die strekt tot gelijksoortige belangen van andere personen (dus die gelijksoortig zijn aan het eigen belang van deze overheid), voor zover aan die overheid de behartiging van deze belangen is toevertrouwd. De behartiging van het eigendomsbelang van particulieren is uiteraard niet aan een overheid toevertrouwd, maar wij zouden voorshands menen dat tot op zekere hoogte aan elke overheid het belang van veiligheid en gezondheid van haar burgers zijn toevertrouwd, zie ook de Wet publieke gezondheid. Het instellen van een vordering tot voorkoming van gezondheidsschade van burgers is op grond van dit artikel wellicht wel mogelijk. In deze uitspraak komt dit wetsartikel echter niet aan de orde.

Rb Rotterdam 21 september 2022, www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RBROT:2022:7944

Door: Rikkert Hoekstra

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team