Nieuwsbrief voor overheden
Slechts in één van deze zaken (ECLI:NL:RVS:2024:268) hield het oordeel stand dat de eigenaar als functioneel dader kon worden aangemerkt voor de overtreding van zijn huurder.
De functioneel dader pleegt een overtreding niet zelf (fysiek) maar wordt verantwoordelijk gehouden voor de overtreding van een ander. Om vast te stellen of een partij als zodanig aangemerkt kan worden, gelden de Drijfmest-criteria voor rechtspersonen en de IJzerdraad-criteria voor natuurlijke personen. Leidend is dat de functioneel dader kon beschikken over de overtreding (vrij vertaald; feitelijke zeggenschap) en die overtreding heeft aanvaard (vrij vertaald; niet ingrijpen terwijl die mogelijkheid wel bestond).
Op 31 mei 2023 bracht de Afdeling een nuancering aan ten aanzien van het overtredersbegrip in het bestuursrecht (ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071). Vanaf dit moment wordt voor de invulling van het overtredersbegrip aangesloten bij het strafrechtelijke leerstuk van het functioneel daderschap. Voor de vastgoedeigenaar bleef gelden dat (i) hij altijd beschikkingsmacht heeft over zijn woning en (ii) hij werd geacht het illegale gebruik van zijn woning te hebben aanvaard. De escape was tenzij de woningeigenaar niet van het illegale gebruik wist of kon weten. Woningeigenaren waren na de uitspraken van 31 mei 2023 dus in beginsel nog steeds aan te merken als functioneel daders. Deze uitspraken brachten dus geen grote wijzigingen mee in de handhavingspraktijk.
De zes uitspraken van de Afdeling van 24 januari 2024 wijzen wel op een duidelijke koerswijziging. De Afdeling vernietigde vijf van de zes bestuurlijke boetes die opgelegd waren op grond van de Huisvestingswet voor het onttrekken van woningen aan de woningvoorraad. Die vijf eigenaren zijn volgens de Afdeling ten onrechte door de gemeenten aangemerkt als functioneel dader van de overtredingen van hun huurders. De Afdeling oordeelde dat de woningeigenaren nog steeds beschikkingsmacht over hun woningen hebben, maar er kon niet langer worden aangenomen dat de eigenaren het illegale gebruik in vijf van de zes gevallen geacht te hebben aanvaard.
Voor de praktijk betekent dit dat het (nog steeds) gaat om de vraag of de vastgoedeigenaar niet de zorg heeft betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van het illegale gebruik van de woning en daarmee het illegale gebruik van de woning heeft aanvaard. Met deze uitspraken hebben overheden een zwaardere bewijslast gekregen om aanvaarding door de eigenaar aan te tonen. Van de woningeigenaar wordt niet langer verwacht dat hij aantoont dat hij de illegale situatie niet heeft aanvaard.
ABRvS 24 januari 2024, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2024:266, ECLI:NL:RVS:2024:267, ECLI:NL:RVS:2024:268, ECLI:NL:RVS:2024:269, ECLI:NL:RVS:2024:270, ECLI:NL:RVS:2024:271