Nieuwsbrief voor overheden
Uit een door Omroep Brabant en de NOS verrichte analyse van sinds 2022 gepubliceerde uitspraken over sluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet, bleek deze maand dat burgemeesters in bijna 30 procent van de gevallen door de bestuursrechter worden teruggefloten. Waar een sluiting van een drugspand lange tijd met enige zekerheid bij de rechter overeind gehouden kon worden, is dat dus zeker niet meer het geval.
Dat de lat steeds hoger ligt, en door tijdsverloop nog eens extra hoog komt te liggen, wordt geïllustreerd door de langlopende zaak met betrekking tot de sluiting van saunaclub Yin Yang waar de Afdeling op 31 januari 2024 de laatste uitspraak in gedaan heeft.
De burgemeester van Roermond heeft op 23 februari 2017 besloten tot de sluiting van saunaclub Yin Yang voor de duur van 12 maanden na drugsvondsten op 26 november 2016. Sinds het besluit van 23 februari 2017 werd over de sluiting geprocedeerd. Dat heeft uiteindelijk geresulteerd in een uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, waarin de Afdeling het besluit van de burgemeester in stand heeft gelaten.
Op 6 februari 2019 heeft de burgemeester laten weten het sluitingsbevel feitelijk uit te voeren en is de club van 25 februari 2019 tot 24 februari 2020 daadwerkelijk gesloten geweest. Een gang naar de civiele rechter om de feitelijke sluiting aan te vechten mocht de clubeigenaar niet baten.
De clubeigenaar had zich echter ook in een bestuursrechtelijke procedure op het standpunt gesteld dat aan de feitelijke sluiting een appellabel besluit ten grondslag lag, waar hij bezwaar tegen gemaakt had. De Afdeling heeft dat in een uitspraak van 8 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2756) bevestigd: wanneer meer dan een jaar is verstreken sinds de in een besluit genoemde sluitingsdatum, moet de burgemeester de noodzaak om alsnog te sluiten opnieuw beoordelen en deze beoordeling is een appellabel besluit. De Afdeling heeft in dat verband overwogen dat de burgemeester in een nieuw besluit moet onderbouwen waarom nog steeds wordt gerechtvaardigd dat de sluiting plaatsvindt en dat deze plaatsvindt voor de te bepalen sluitingsduur.
Het nieuwe besluit heeft de burgemeester op 23 maart 2022 genomen. De burgemeester heeft het bezwaar van de club tegen het besluit tot feitelijke sluiting van 6 februari 2019 ongegrond verklaard en onder verwijzing naar feiten uit de periode 2016-2018 onderbouwd waarom sluiting nog steeds aangewezen was.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 31 januari 2024 beoordeeld of de burgemeester in deze onderbouwing geslaagd is en heeft geconcludeerd dat dat niet zo is. Er is niet gebleken dat de sluiting nog nodig was om de loop uit het pand te halen, de bekendheid van de club als drugspand te doorbreken, herhaling te voorkomen of een signaal te geven dat drugshandel niet wordt getolereerd. Na de geconstateerde overtreding op 26 november 2016 hebben zich volgens de Afdeling geen concrete feiten voorgedaan, althans heeft de burgemeester die niet voldoende onderbouwd naar voren gebracht, die de sluiting op 25 februari 2019 konden rechtvaardigen.
De Afdeling heeft het besluit van de burgemeester om de saunaclub na zo’n lange tijd nog te sluiten onevenredig geoordeeld en het besluit vernietigd.
Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldig onderbouwd besluit tot sluiting van een drugspand en het toenemende belang daarvan wanneer meer tijd verstreken is na de constateringen die tot de sluiting hebben geluid. Bestuursrechtelijk is deze uitspraak het sluitstuk. Het ligt echter in de lijn der verwachting dat de saunaclub met de uitspraak van de Afdeling in de hand bij de burgerlijke rechter schade zal claimen wegens de sluiting waarvan nu vaststaat dat die onterecht was.
ABRvS 31 januari 2024, www.rechtspraak.nl; ECLI:NL:RVS:2024:374